Samuel Sarphati en het Paleis voor Volksvlijt
Op 31 januari 1813 werd Samuel Sarphati geboren als zoon van eenvoudige Amsterdamse joden: zijn vader verhandelde tabak. Maar hij kreeg de kans om te studeren, en terwijl hij zich in Leiden bekwaamde in de medicijnen, verdiepte hij zich ook in hygiëne en chemie. Hij werd huisarts in Amsterdam. Maar niet alleen dat. De man was onvermoeibaar. In de woorden van Geert Mak: Hij was van het soort dat het woord “onmogelijk” weigert te kennen. Hij sloeg de stad uit haar slaap. Hij nam de stad bij de teugels en leidde haar naar haar tweede gouden eeuw – de eeuw van het Concertgebouw, de Heinekenbrouwerij, het Centraal Station, nieuwe havens voor stoomschepen en een Nobelprijs voor Jacobus van t Hoff in 1901.
Als huisarts in Amsterdam zag Sarphati gruwelijke armoede: hele gezinnen leefden in kelders, de helft van de kinderen zat op de armenschool. De straten stonken naar zwavel, mest en vuilnis. Hij begon zich in te zetten om de kwaliteit van leven te verbeteren: Hij zorgde voor een abattoir, voor een uitbreidingsplan voor de stad, hij richtte de Nederlandse maatschappij ter bevordering van de Pharmacie op, stichtte de eerste broodfabriek van Nederland met een wekelijkse productie van 9000 goedkope broden. Hij stichtte een bank voor de opkomende industrie, een particuliere Handelsacademie, de Vereeniging voor Volksvlijt… Hij ging afval verzamelen, stichtte de Maatschappij ter bevordering van Landbouw en Landontginning, de Maatschappij voor Meel- en Broodfabrieken, hij zette het Amstel Hotel neer. En kort na de eerste steen stierf hij, nog maar 53 jaar oud.
Wij herdenken Samuel hier om een andere reden. Als hij in 1851 de Great Exhibition heeft gezien, de wereldtentoonstelling in Londen, wenst hij ook voor Nederland zo’n gebouw, waarin de industrie zal kunnen tonen wat zij kan, omdat dat inspireert tot vooruitgang.
Er verrijst een zeer onhollandsch sprookjespaleis van staal en glas dat vanaf de opening in 1864 onderdak zal bieden aan de meest multidisciplinaire verzameling activiteiten denkbaar. Er komen tentoonstellingen van industrieel en ambachtelijk fabrikaat, maar ook van blote babies (gesponsord door een melkpoederfabrikant), er zijn concerten, opera’s, operettes, ballet- en theatervoorstellingen, revue’s en shows van acrobaten, politieke bijeenkomsten, diner’s, gemaskerde bals, en sinterklaasfeesten. Het is de RAI, maar ook de Stadsschouwburg én de Opera van Amsterdam. En als er een luchtballon opstijgt in Amsterdam, dan vanuit de tuin van het Paleis. Mijn oudtante heeft daar bovendien autorijles gekregen, waarbij ook een opleiding tot automonteur noodzakelijk was inbegrepen.
Voor Sarphati lag de kunst in het directe verlengde van zijn andere maatregelen ter verbetering van het leven. Welzijn volgt uit welvaart. In zijn eigen woorden:
“Welvaart en gezondheid zijn (…) zedelijk en stoffelijk onafscheidbaar verenigd. Het een is zonder het andere zelfs ondenkbaar. Even zoo is er geen nationale welvaart zonder gestadige ontwikkeling, geene nationale ontwikkeling zonder kracht en kennis, geen kracht zonder voedsel, en geen kennis zonder goed onderwijs. In de menschelijke zamenleving waar alles doel en middel tevens is, moet het een het ander, de een den anderen helpen en dan is de algemeene welvaart, het geluk der natie verzekerd.”
Net als de rücksichtlose expansie van de zeventiende eeuw, lijkt de geest van Sarphati heel ver van ons vandaan. Maar kunnen we niet uit de visie, uit de ondernemingszin en verbeeldingskracht van onze voorgangers inspiratie opdoen om de slappe en angstige stemming van vandaag te keren? Of zijn de omstandigheden te anders?
De exploitatie van het Paleis was van begin af aan moeizaam, verschillende keren werden er aandelen uitgegeven om gebouw en invulling levend te houden. In de nacht van 18 op 19 april 1929 brandde het Paleis voor Volksvlijt af. Maar het glinsterende beeld van een sprookjespaleis vol hoop, nieuwsgierigheid en vermaak heeft de Amsterdammers niet losgelaten. Het is een inspirerende verbeelding van optimisme en geloof in vooruitgang.
Laten we het Paleis daarom zo terugbrengen naar zijn eigenlijke plek.
Voordat we dat doen, moeten we u deelgenoot maken van een huishoudelijke bezigheid.
Het gelegenheidskoor dat zometeen Klaas Knot zal toezingen mag geen modderfiguur slaan, maar het heeft al twee weken niet gezongen. Het kon niet anders. U heeft het voorrecht getuige zijn van de laatste repetitie, die we nu en hier gaan houden.
Als we zometeen bij de bank aankomen, wil ik graag dat alleen onze begeleiders en het koor meelopen, het bordes op. De rest van u wil ik verzoeken op de stoep om de hoofdingang van de Bank te gaan staan.
Jan Pieter Koch is vandaag onze Maestro.
Volg ons!